TERUG NAAR ARTIKEL

LT. WALTER G. HAUT

Publieke informatieofficier van de Roswell Army Airbase in Roswell

Sterfbedverklaring: ik zag ruimteschip en lichamen

Bron: Boek ‘Witness to Roswell’ (2007) van Tom Carey & Donald Schmitt,

Vertaling: Paul Harmans

Walter Haut was de publieke informatieofficier van de Roswell Army Airbase in Roswell tijdens het Roswell-incident van juli 1947. In interviews die teruggaan tot de jaren ’80 vertelde hij dat hij er voor het grootste deel buitenstond. Zijn verhaal was slechts dat op de morgen van 8 juli de commandant van de basis, kolonel William Blanchard, hem een persbericht dicteerde waarin stond dat zij in het bezit waren van een vliegende schotel die was gevonden op een dichtbij gelegen ranch en dat het werd overgevlogen naar hogere hoofdkwartieren. Hij vertelde in zijn beëdigde verklaring van 1993 dat hij dacht dat de originele persverklaring de waarheid was en hij was ervan overtuigd dat het materiaal dat was geborgen van een voertuig vanuit de ruimte was. Hij was behoorlijk zeker van het feit dat Blanchard de wrakstukken had gezien voordat hij het persbericht liet uitgaan en zei dat Blanchard nooit een vergissing zou kunnen maken als het geborgen materiaal werkelijk van een weerballon zou zijn geweest.

Haut, die in Roswell woonde, werd één van de meest geïnterviewde Roswell-getuigen en verdediger van de crash van een vliegende schotel, maar beweerde altijd geen persoonlijke kennis te hebben van de wrakstukken of van het feitelijke voertuig en de geborgen lichamen zoals gerapporteerd door andere getuigen.

Dit veranderde echter in 2000. Haut gaf in een lange mondelinge sessie met onderzoekers Wendy Connors en Dennis Balthauser, mensen die hij goed kende en vertrouwde, zijn verleden bloot. Haut stelde als voorwaarde dat het interview pas na zijn dood mocht worden vrijgegeven. (Haut stierf in december 2005.) In het interview onthulde Haut voor het eerst dat hij in één van de hangaars het voertuig had gezien en ook de kleine lichamen. Hij openbaarde ook dat generaal Roger Ramey, één van de architecten van de weerballon cover-up, was ingevlogen voor de stafvergadering van die morgen op 8 juli en hielp beslissen hoe om te gaan met de situatie.

In december 2002 stelde Haut een notarieel bekrachtigde verklaring op die werd verzegeld en niet eerder openbaar gemaakt mocht worden dan na zijn dood. Een eerste kopie daarvan verscheen in het boek ‘Witness to Roswell’ (juni 2007) door Tom Carey en Don Schmitt met toestemming van de nabestaanden van Haut. Opnieuw stelt Haut hierin dat hij het gecrashte toestel en de lichamen in een hangaar (hangaar 84 of P-3) heeft gezien. Kolonel Blanchard, een levenslange hechte vriend van hem, nam hem mee naar de hangaar.

Haut openbaarde nieuwe informatie, zoals het persoonlijk in handen hebben van de wrakstukken tijdens de vergadering van die morgen welke heel anders waren dan wat hij of de anderen ooit hadden gezien. Hij onthulde tevens dat op 7 juli de tweede hoofd-crashplaats, met het object en de lichamen, ongeveer 70 kilometer ten noorden van Roswell, door burgers was ontdekt. Hij hoorde pas van de twee crashplaatsen op de middag van maandag 7 juli, nadat hij terugkwam van zijn weekend thuis.

Het hoofditem op de vergadering van de morgen van 8 juli was hoe men diende om te gaan met de situatie, omdat leden van de pers en het volk al wisten dat er iets aan de hand was. Haut gaf ook achtergrondinformatie over het verbluffende persbericht van Blanchard dat er een vliegende schotel was geborgen en dat door Haut aan de locale media van Roswell was gegeven. Generaal Ramey wilde de aandacht afleiden van de meer belangrijke crashplaats met het voertuig en de lichamen, door toe te geven dat er een afgelegen, moeilijk bereikbaar wrakveld bestond, zonder echter veel details vrij te geven. Haut geloofde dat Ramey handelde op orders van zijn superieuren in het Pentagon. Er werd gesproken over het vertellen van de waarheid aan het volk, maar er werd besloten dat niet te doen en dus werd er een cover-up gestart die voortduurt tot vandaag de dag.

Haut vertelde dat hij op de hoogte was van teams die zelfs maanden na het incident naar de beide crashplaatsen werden gestuurd om te zoeken naar achtergebleven bewijsmateriaal. Dit verschaft ondersteuning aan het verhaal van Bill Brazel (de zoon van Mac Brazel) dat hij enkele kleine wrakstukken in zijn bezit had die een paar maanden later door een dergelijk team in beslag werden genomen.

Volgens Carey & Schmitt wachtte Haut tot het eind van zijn leven om deze informatie te onthullen omdat hij kolonel Blanchard had beloofd dat voor zich te houden zolang die nog in leven was. Haut heeft wellicht ook nog een persoonlijke reden gehad. Hij was zich er goed van bewust hoe andere Roswell-getuigen door de debunkers (gedreven sceptici) meedogenloos werden neergesabeld. Een goed voorbeeld daarvan is Jesse Marcel, de inlichtingen officier. Door het in eerste instantie ontkennen van het hebben van directe kennis van de meer controversiële aspecten van Roswell, wilde Haut de critici een gemakkelijk slachtoffer (hijzelf) onthouden. Met het nu gepubliceerde interview en de beëdigde verklaring van Haut, waarin hij opbiecht een ooggetuige te zijn geweest van de wrakstukken en het ruimteschip en de lichamen, zal hij echter ongetwijfeld betiteld worden als een leugenaar die zijn verhaal veranderde.

De debunkers hanteren echter een dubbele moraal. Sleutelgetuigen die beweren dat er niet veel gebeurde (er bestaan slechts enkelen van hen) en die ook geen consistent verhaal vertellen, gaan vrijuit en worden nooit bekritiseerd. Een goed voorbeeld is Sheridan Cavitt. De officier van de contra-inlichtingendienst die samen met Marcel en Mac Brazel naar het eerste wrakveld ging. Toen er door verscheidene onderzoekers verschillende pogingen werden ondernomen om Cavitt te interviewen, loog hij herhaaldelijk. Hij beweerde dat hij er op geen enkele wijze bij was betrokken, aanvankelijk beweerde hij ook dat hij zelfs niet op Roswell was gestationeerd. Toen de contra-inlichtingendienst van de luchtmacht hem in 1994 ondervoeg, bleek hij opeens wel betrokken te zijn geweest en beweerde hij dat hij wrakstukken had opgepakt die van een weerballon afkomstig waren en van een wrakveld kwamen niet groter dan zijn huiskamer. Nadat hij zijn verklaring aan de luchtmacht had afgelegd beweerde hij weer, toen hij door onderzoekers werd benaderd, dat hij er niet bij betrokken was geweest. Hij loog ook door te zeggen dat hij nooit Mac Brazel had ontmoet en dat hij niet met Marcel naar het veld was gegaan. Dit was een getuige die zeker zijn eigen getuigenis verdacht maakte, toch wordt hij door de debunkers naar voren geschoven als feitelijk bewijs van een balloncrash.

Het fundamentele verschil tussen Haut en Cavitt, is dat Cavitt geen goede reden had om zijn betrokkenheid te ontkennen, in het bijzonder nadat hij met de luchtmacht had gesproken en daarna weer een ontkennend verhaal vertelde. Hij had het hele verhaal in minder dan een minuut aan de onderzoekers kunnen vertellen als hij geen zin had in een lang interview. In tegenstelling daarmee bekende Haut iets dat de wereld letterlijk op haar grondvesten deed schudden en zeker iets dat een omvangrijke en verhitte discussie tussen voor- en tegenstanders zou oproepen. Als een publieke figuur als Haut eenmaal zou toegegeven dat er werkelijk een vliegende schotel was gecrasht en er buitenaardse lichamen waren en dat hij ze met zijn eigen ogen had gezien, dan was er geen enkele mogelijkheid terug te keren naar een rustig leventje.

NIEUW 2007!

VERZEGELDE, BEËDIGDE VERKLARING (2002) VAN WALTER G. HAUT

Datum: 26 december 2002

Getuige: Chris Xxxxx

Notaris: Beverlee Morgan

(1.) Mijn naam is Walter G. Haut

(2.) Ik ben geboren op 2 juni 1922

(3.) Mijn adres is 1405 W. 7th Street, Roswell, NM 88203

(4.) Ik ben gepensioneerd.

(5.) In juli 1947 was ik gestationeerd op de Roswell Army Airbase in Roswell, New Mexico, als een publieke informatieofficier. Ik had het weekend van 4 juli (zaterdag 5 en zondag 6 juli) doorgebracht op mijn privé-adres ongeveer 18 kilometer ten noorden van de basis, welke was gelegen ten zuiden van de stad.

(6.) Nadat ik op maandag 7 juli op de basis was teruggekeerd, was ik halverwege de morgen op de hoogte van het feit dat iemand de overblijfselen van een neergestort voertuig had gemeld. Ik wist dat majoor Jesse A. Marcel, hoofd inlichtingen, door de commandant van de basis, kolonel William Blanchard, op pad was gestuurd om het te onderzoeken.

(7.) Achter in de middag van diezelfde dag hoorde ik dat aanvullende meldingen van burgers binnenkwamen over een tweede plek juist ten noorden van Roswell. Ik spendeerde het grootste deel van de dag aan mijn gewone werkzaamheden en hoorde niet veel meer dan dat.

(8.) Op dinsdagmorgen 8 juli woonde ik de vast geprogrammeerde stafvergadering van 7:30 bij. Naast Blanchard, Marcel, CIC (Counterintelligence Corp) kapitein Sheridan Cavitt, was daar ook aanwezig kolonel James I. Hopkins de militaire actie officier, luitenant kolonel Ulysses S. Nero de verplegingsofficier en van de Carswell luchtmachtbasis in Fort Worth, Texas, Blanchard’s baas, brigadier generaal Roger Ramey en zijn stafchef kolonel Thomas J. Dubose. Het hoofdonderwerp van de bespreking ging over de rapportering van Marcel en Cavitt van een uitgebreid wrakveld in Lincoln County, ongeveer 130 kilometer ten noordwesten van Roswell. Een daaraan voorafgaande rapportering kwam van Blanchard over een tweede plaats ongeveer 70 kilometer ten noorden van de stad. Monsters van de wrakstukken werden aan de tafel doorgegeven. Het was heel anders dan elk materiaal dat ik ooit in mijn leven had gezien of nog heb gezien. Stukken die leken op aluminiumfolie, zo dun als papier, maar extreem sterk en stukken met ongewone markeringen over de gehele lengte werden van man tot man doorgegeven en ieder gaf zijn mening daarover. Niemand was echter in staat de wrakstukken te identificeren.

(9.) Eén van de grootste zorgen die op de vergadering aan bod kwam, was of we met de ontdekking in het openbaar zouden gaan of niet. Generaal Ramey kwam met een plan, waarvan ik denk dat het afkomstig was van zijn meerderen in het Pentagon. De aandacht diende afgeleid te worden van de meer belangrijke crashplaats ten noorden van de stad door toe te geven dat de andere locatie bestond. Teveel burgers waren er inmiddels bij betrokken en de pers was al geïnformeerd. Ik werd niet volledig geïnformeerd hoe dit tot stand moest komen.

(10.) Om ongeveer 9:30 belde kolonel Blanchard naar mijn kantoor en dicteerde mij het persbericht waarin stond dat we in het bezit waren van een vliegende schotel, afkomstig van een ranch ten noordwesten van Roswell en Marcel vloog het materiaal inmiddels naar de hogere hoofdkwartieren. Ik moest het persbericht afleveren bij de radiostations KGFL en KSWS en bij de kranten de Daily Record en de Morning Dispatch.

(11.) Tegen de tijd dat het nieuws via de telex werd verspreid, werd mijn kantoor overstelpt met telefoontjes vanuit de gehele wereld. Boodschappen stapelden zich op mijn bureau op en in plaats van met de media te communiceren stelde kolonel Blanchard voor dat ik naar huis zou gaan en mij zou verschuilen.

(12.) Voordat ik de basis verliet nam kolonel Blanchard mij persoonlijk mee naar gebouw 84 (ook bekend als hangaar P-3), een hangaar voor de B-29 en gelegen aan de oostzijde van de landingsbaan. Toen we het gebouw naderden zag ik dat het onder zware bewaking stond, zowel buiten als binnen. Eenmaal binnen werd mij toegestaan om vanaf veilige afstand eerst het object te bekijken dat ten noorden van de stad was geborgen. Het was ongeveer 4 tot 5 meter lang, iets minder breed en ongeveer 2 meter hoog. Het had meer weg van een eivorm. Het licht in de hangaar was zwak, maar het oppervlak leek metaalachtig. Geen ramen, patrijspoorten, vleugels, staartstuk of landingsgestel was zichtbaar.

(13.) Ik was ook van een afstand in staat een aantal lichamen onder een canvas zeildoek te zien. Alleen de hoofden staken onder de bedekking uit, maar ik was niet in staat enige gelaatstrekken waar te nemen. De hoofden leken groter dan normaal en de contouren onder het canvas deden denken aan de grootte van een kind van 10 jaar oud. Op een dag later dat jaar strekte Blanchard in zijn kantoor zijn arm ongeveer 1.20 meter boven de vloer uit om aan te geven hoe hoog ze waren.

(14.) Ik werd ervan op de hoogte gebracht dat er een tijdelijk mortuarium was opgezet om de geborgen lichamen onder te brengen.

(15.) Ik werd ervan op de hoogte gebracht dat het wrak niet radioactief was.

(16.) Na zijn terugkeer van Fort Worth, beschreef majoor Marcel aan mij dat hij wrakstukken had meegenomen naar het kantoor van generaal Ramey, maar nadat hij terugkwam van de kaartenkamer vond hij de overblijfselen van een weerballon en radarreflector op de vloer. Marcel was behoorlijk kwaad over deze situatie. We hebben er later nooit meer over gesproken.

(17.) Ik had graag tenminste één van de crashplaatsen bezocht gedurende de militaire bergingswerkzaamheden. Ik zou dan daarvan naar de basis terugkeren met enkele wrakstukken die ik in mijn kantoor kon uitstallen.

(18.) Ik wist dat er twee aparte teams maanden later zouden terugkeren naar de twee plaatsen om er te zoeken naar eventueel achtergebleven bewijsmateriaal.

(19.) Ik ben ervan overtuigd dat wat ik persoonlijk heb gezien afkomstig was van een soort voertuig en dat dit samen met de bemanning uit de ruimte kwam.

(20.) Ik ben niet betaald, noch heb ik iets van waarde gekregen om deze verklaring af te leggen en het is naar mijn beste weten de waarheid.

Getekend: Walter G. Haut

26 december 2002

Handtekening getuige: Chris Xxxxx


Voor journalisten en alle anderen die willen weten hoe belangrijk Roswell is:

Roswell in het Kort

Magazine Madness Stanton Friedman weerlegt de sceptici!

Stanton Friedman Daagt USAF uit

Kolonel Corso Disclosure Project Getuigenis

Generaal Dubose over Roswell

Jesse Marcel

Walter Haut Disclosure Project Getuigenis

Glenn Dennis Disclosure Project Getuigenis

De Ramey Roswell Memo

Vreemd Bismut

TERUG NAAR ARTIKEL