PRINTBARE VERSIE

UFO-DOCUMENTEN AFKOMSTIG VAN DIVERSE AMERIKAANSE INSTANTIES

Oliver Sidla

NORAD
Het NORAD (North American Aerospace Defence Command) is de Noordamerikaanse organisatie die het luchtruim en de ruimte bewaakt.

De NORAD-grondstations krijgen informatie van AWACS-radartoestellen en militaire satellieten die al het lucht en ruimteverkeer registreren. Zo controleert de Amerikaanse luchtmacht vanaf het Engelse controlestation Fylingdale het totale Europese luchtruim tot aan Moskou. Het terrein van het station wordt streng bewaakt, onder meer met behulp van bewegingsdetectoren die indringers onmiddellijk signaleren. Fylingdale telt dertien verschillende onderaardse afdelingen. De commandostructuur is zodanig opgezet, dat de medewerkers van de dertiende afdeling niet weten waar hun collega’s van de twaalfde of de andere afdelingen mee bezig zijn. Alleen mensen met een speciale veiligheidsclassificatie hebben het overzicht over de hele gang van zaken. Als er in Fylingdale vliegtuigen of raketten worden geregistreerd die tot een geheime categorie behoren, worden de gegevens onmiddellijk aan andere instanties doorgegeven om te worden geanalyseerd.

Dat er ook op UFO’s wordt gelet, weten we sinds 1975. Bepaalde documenten die na een FOIA-verzoek (Freedom Of Information Act. Deze wet op de openbaarheid van informatie (5USC-552,4 juli 1974) maakt het iedere Amerikaanse burger mogelijk overheidsstukken op te vragen, zolang daarmee niet de nationale veiligheid, de privé-sfeer van personen of de economische geheimen van de Verenigde Staten in gevaar komen) werden vrijgegeven, hadden betrekking op UFO-vluchten boven intercontinentale raketbases van het Strategic Air Command (SAC) in de Verenigde Staten en Canada. Deze vluchten werden serieus genomen omdat de intercontinentale raketten met kernkoppen waren uitgerust en een ongeluk of een terroristische aanslag een onvoorstelbare ramp hadden kunnen betekenen. Veel documenten die betrekking hebben op dit incident worden nog altijd geheim gehouden.

In enkele andere stukken is sprake van UFO’s boven de vliegbasis Malmstrom en vier SAC-gebieden, in november 1975. Deze UFO’s werden niet alleen op de radar, maar ook met het blote oog waargenomen. Twee onderscheppingsjagers van het NORAD werden de lucht in gestuurd, maar ze konden geen contact krijgen met de UFO’s, die als ‘oplichtende objecten’ werden beschreven. Het was een heldere nacht met een zicht van zeventig kilometer. In het rapport wordt opgemerkt dat het noorderlicht soortgelijke verschijnselen kan veroorzaken, maar dat er volgens de meteodienst op dat moment geen sprake was van noorderlicht.

Een ander document van het National Military Command Center handelt over UFO-waarnemingen boven de luchtmachtbasis Eglin in Florida. In punt 1 van dit memorandum van 31 januari 1976 lezen we dat het veiligheidspersoneel van Eglin vreemde echo’s op de radar zag. In punt 2 staat dat deze objecten ook zijn gefotografeerd. Omdat de UFO waarschijnlijk ook door burgers is gezien, gaf de basis een persbericht uit. In deel 3 van het memorandum worden de weersomstandigheden genoemd. Er was geen sprake van een wezenlijke temperatuursinversie en de hemel was helder, met een zicht van zestien tot tweeëntwintig kilometer.

Om wat meer te weten te komen over deze en andere waarnemingen diende de UFO-onderzoeksorganisatie CAUS een FOIA-verzoek bij het NORAD in. In een eerste brief vroeg het NORAD om 155.000 dollar als vergoeding voor ‘zoekkosten’. Omdat niemand dat enorme bedrag kon opbrengen, moest CAUS voorlopig met deze reactie genoegen nemen. Via tipgevers ontdekte CAUS dat het NORAD een onbekend sporen-onderzoekssysteem bezit, het Unknown Track Reporting System of NUTR. Daarop diende CAUS weer een FOIA-verzoek in, nu over dit systeem. In februari 1990 kreeg CAUS-lid Robert Todd van het Air Force Space Command te horen dat NUTR helemaal niet bestond. Drie maanden later verklaarde de FOIA-contactofficier van de luchtmacht, Barbara Carmichael, dat NUTR wel degelijk bestond, maar dat de NUTR-informatie met het oog op de nationale veiligheid niet mocht worden vrijgegeven. In juni 1990 kreeg Robert Todd na een volgend FOIA-verzoek toch vijf NORAD/NUTR-documenten in handen. Waaruit bleek dat het NORAD tussen 1971 en 1990 ongeveer zevenduizend onbekende vliegende voorwerpen boven Noord-Amerika en Engeland had gesignaleerd. De rest van de stukken, waarin nadere informatie over de waargenomen objecten te vinden moest zijn, was om de bekende rededen sterk gecensureerd.

DIA
De Defence Intelligence Agency (DIA) is de inlichtingendienst van het Amerikaanse ministerie van defensie en coördineert alle activiteiten van de inlichtingendiensten van de luchtmacht, de landmacht en de marine.

De DIA werkt op haar beurt weer voor de CIA en voor defensie. De UFO-onderzoeksorganisatie CAUS (Citizens Against UFO Secrecy) verzocht eind jaren zeventig ook de DIA om vrije inzage in UFO-documenten. Aanvankelijk ontkende de DIA, zoals alle Amerikaanse overheidsdiensten, iedere betrokkenheid bij het UFO-onderzoek, maar tenslotte moest het toch drie interessante documenten vrijgeven.

De Newyorkse advocaat Peter Gersten, de juridische raadsman van CAUS, verklaarde in 1979 dat de DIA haar archief over UFO’s had doorgenomen maar behalve de drie vrijgegeven documenten helaas niets had kunnen vinden. Er zat weinig anders op dan de DIA te geloven. Tot 1985, toen de UFO-onderzoeker Ray Boeche, die de moed niet had opgegeven, van de DIA bericht kreeg dat er nog drieënvijftig UFO-documenten waren gevonden die aan zijn FOIA-aanvragen beantwoordden. Van deze drieënvijftig stukken zijn er vijftien nog steeds geheim en niet opvraagbaar. De meeste vrijgegeven documenten handelen over UFO-waarnemingen boven de voormalige Sovjetunie. Maar sommige stukken zijn zo zwaar gecensureerd dat er nauwelijks iets van te lezen is.

In andere documenten waren verwijzingen naar het project ‘Moondust’ te vinden. Dit project is gevestigd op de luchtmachtbasis Wright-Patterson bij Dayton, Ohio, en is verantwoordelijk voor de berging van neergestorte satellieten en raketten. Zoals gezegd waren er echter ook aanwijzingen dat ‘Moondust’ iets met de berging van UFO’s te maken heeft. De vrijgegeven stukken van de DIA tonen aan dat het UFO-onderzoek niet is geëindigd met het schrappen van project ‘Blue Book’. De inhoud van drie van deze DIA-documenten doet aan het scenario van een Steven Spielberg-film denken. Het eerste geval betreft een UFO-waarneming door de Iraanse luchtmacht in september 1976:

Voor een verslag van deze waarneming zie: UFO-achtervolging boven Iran

Uit de lijst van instanties en militaire diensten boven aan het document blijkt dat dit UFO-incident tot in de hoogste regeringskringen de aandacht kreeg. Het DIA-document werd doorgegeven aan de volgende instanties en militaire diensten: de minister van buitenlandse zaken, de CIA, het Witte Huis, de luchtmacht, het leger (Army Chiefs of Staff), de marine (Chief of Naval Operations), de DIA, de commandant van de Amerikaanse marine in het Midden-Oosten, de Amerikaanse luchtmacht in Europa en het Europees Defensiecommando. Het document werd door de wiskundige Charles Huffer (MUFON-CES) met een FOIA-verzoek voor tweeduizend dollar verwerkingskosten vrijgekocht. De bijzonderheden waren de particuliere UFO-onderzoeksgroepen al bekend, maar de namen boven het stuk maakte het zo interessant.

Vermoedelijk bestaan er over dit UFO-incident nog meer documenten, die op grond van veiligheidsoverwegingen worden achtergehouden. Het CUFOS ontdekte overigens dat de blauwe lichten die werden waargenomen volgens Federal Aviation Regulation 43 bij vliegtuigen verboden zijn.

Het volgende DIA-document behandelt een UFO-incident in Peru. Personeel van de Peruaanse luchtmacht ontdekte een UFO bij een startbaan van een militair vliegveld. Een onderscheppingsjager steeg op om poolshoogte te nemen. De bron van dit rapport was een Peruaanse luchtmachtofficier die door de luchtmachtattaché van de Amerikaanse ambassade in Lima als bijzonder opmerkzaam en geloofwaardig werd beschreven. Hieronder volgt het resumé van deze UFO-waarneming:

Resumé: Zegsman meldt dat bij twee gelegenheden een UFO is waargenomen in de nabijheid van een Peruaanse luchtmachtbasis in het zuiden van Peru. De FAP probeerde zonder succes de UFO te onderscheppen en te vernietigen.

Bijzonderheden: Zegsman vertelde RO over de waarneming van een onbekend vliegend object in de nabijheid van de luchtmachtbasis Mariano Melgar, La Joya, Peru. Zegsman meldde dat het vaartuig bij twee verschillende gelegenheden is waargenomen, voor het eerst in de vroege uren van 9 mei 1980 en de tweede keer in de avonduren van 10 mei 1980. Zegsman vertelde dat op 9 mei een groep FAP-officieren die bij Mariano Melgar in formatie vlogen, een ronde UFO in de buurt van de startbaan zagen zweven. De luchtmachtcommandant liet een SU-22 (een jager) opstijgen om de UFO te onderscheppen. Samen met een derde groep trachtte de piloot de UFO te onderscheppen en vuurde van geringe afstand op het object, maar zonder zichtbare schade aan te richten. De piloot wilde een tweede aanval uitvoeren, maar de UFO kon de SU-22 spelenderwijs ontwijken. De tweede waarneming vond in het donker tijdens de avonduren plaats. Het object was verlicht. Opnieuw steeg er een SU-22 op, maar weer wist het object het vliegtuig te ontwijken.

Commentaar: RO heeft ook in gesprekken met andere bronnen over deze waarneming gehoord. Naar het schijnt werd er een object van onbekende herkomst ontdekt.

De lijst van militaire instanties waaraan dit document werd doorgegeven is niet minder indrukwekkend dan in het vorige geval. Deze keer staat ook de National Security Agency (NSA) vermeld, hoewel deze dienst vanaf het begin van de jaren tachtig iedere betrokkenheid bij het UFO-onderzoek heeft ontkend.

Het derde DIA-document betreft een radar/visuele waarneming van minstens twintig UFO’s boven Brazilië. Ook in dit geval werden onderscheppingjagers van de Braziliaanse luchtmacht ingezet. De DIA schreef over een ‘close encounter of the first kind’:

Resumé: In het luchtruim boven Brazilië zijn verscheidene onbekende objecten waargenomen. Vliegtuigen van de Braziliaanse luchtmacht (BAF) waren niet in staat ze te onderscheppen.

Tekst:1 ….. censuur ….. in de nacht van 16 mei 1986 zijn volgens gelijkluidende bronnen door verscheidene vliegtuigbemanningen minstens twintig onbekende vliegende voorwerpen waargenomen. De objecten werden ook op de radar gesignaleerd. Ze werden voor het eerst opgemerkt door een piloot van een XINGU-toestel tussen Sao Paulo en Rio de Janeiro. Dit toestel had de voormalige president van EMBRAER, Ozires Silva, aan boord. Om ongeveer 21.00 uur stegen drie gevechtsvliegtuigen vanaf de luchtmachtbasis Santa Cruz (2255Z 4343W) op. Ook deze drie toestellen kregen radarcontact. Een van de piloten beschreef dat hij rode, witte en groene lichten zag. Kort daarna werd in de omgeving van Brasilia een radarcontact met soortgelijke objecten gemeld. Vanaf de luchtmachtbasis Annapolis (1614Z 4858W) werden drie Mirage-jagers gestart. Alledrie maakten ze visueel en radarcontact op een hoogte van zevenduizend meter. Ze meldden dat ze werden geëscorteerd door dertien schotels met rode, groene en witte lichten, op een afstand van anderhalf tot vijf kilometer. Daarna verdwenen de objecten heel snel, zowel van de grondradar als van de boordradar.

Tekst:2 ….. censuur …… de minister van luchtvaart werd als volgt door de pers geciteerd: “Er waren drie groepen radardoelwitten op de grondradar te zien. De boordradar van de vliegtuigen was overbelast”.

Commentaar: ….. censuur ….. hoewel RO niet in UFO’s gelooft of in alle verhalen die de vorige verschijnselen omgeven, is hier te veel gebeurd om het te kunnen negeren. Drie visuele waarnemingen en positieve radarcontacten van drie verschillende radartypen doen vermoeden dat zich in de nacht van 19 mei iets in het luchtruim boven Brazilië heeft bevonden.

Niet alleen de Amerikaanse luchtmacht wordt dus met UFO-waarnemingen geconfronteerd. We kunnen aannemen dat alle luchtstrijdkrachten overal ter wereld van tijd tot tijd met UFO’s te maken krijgen. Natuurlijk blijven deze incidenten vaak geheim omdat de meeste landen geen wet op de openbaarheid van informatie kennen. Aan de hand van deze en vele andere vrijgegeven documenten wordt duidelijk dat de luchtmacht, de marine en alle veiligheidsdiensten, zoals de CIA, de DIA en de NSA, ook ná het Condon-rapport en het einde van project ‘Blue Book’ zich nog altijd met UFO’s bezighouden.

AFOSI
Het Air Force Office of Special Investigations (AFOSI) beweert dat het na het schrappen van project ‘Blue Book’ nooit meer iets met UFO’s of soortgelijke zaken te maken heeft gehad.

Maar in 1987 kreeg Stanton Friedman na een FOIA-verzoek een AFOSI-telex in handen die nota bene over zijn eigen verzoek om informatie ging. Uit deze tekst blijkt dat het AFOSI bewust de wet op de openbaarheid van informatie schendt, om maar geen UFO-informatie te hoeven prijsgeven. Het vermoeden ligt dus voor de hand dat het AFOSI documenten bezit waarvan de inhoud onder geen beding bekend mag worden. De telex vermeldt dat Stanton Friedman alle honderdtwintig kantoren van het AFOSI heeft benaderd om duidelijkheid te krijgen over eerdere FOIA-verzoeken die hij in deze zaak had ingediend voor UFO-documenten die tot dan toe nog geheim waren. Een deel van deze documenten werd halverwege de jaren zeventig aan de vrijgegeven UFO-stukken van project ‘Blue Book’ toegevoegd.

Nadat Friedman zijn verzoeken had ingediend, kreeg hij van AFOSI medewerker Noah Lawrence, die ook de telex had verstuurd, een brief van anderhalf kantje met warrige uitvluchten. Daarna ontstond een intensieve briefwisseling tussen Friedman en Lawrence, die helaas niets opleverde. Het AFOSI hield vol dat het niets meer voor Friedman kon doen. De aanhef van de AFOSI-telex is algemeen gehouden:

Betreft: FOIA-verzoeken omtrent onbekende vliegende voorwerpen (UFO’s) of aanverwante onderwerpen.

1) Wij hebben reden om aan te nemen dat enkele of al onze kantoren in de nabije toekomst aanvragen zullen ontvangen voor informatie over UFO-waarnemingen of aanverwante zaken. Deze aanvragen kunnen afkomstig zijn van Stanton Friedman. Als u een aanvraag ontvangt, geeft u dan geen informatie. Stuur de aanvraag niet – ik herhaal: niet – naar dit hoofdkantoor door volgens AFR 12-30 AFOSI SUP.1. Antwoord de indiener van het verzoek met de volgende tekst: “Verzoeken om informatie moeten worden verwerkt door ons hoofdkantoor. Richt uw aanvraag aub. aan de afdeling Informatie, hoofdkantoor AFOSI, luchtmachtbasis Bolding, DC 20332.”

2) Aanvragen van andere personen die zich met deze zaken bezighouden dienen op dezelfde wijze te worden behandeld.

3) De originele brief en een kopie van uw antwoord moeten aan het hoofdkantoor worden opgestuurd.

4) Voor FOIA/PA-verzoeken die betrekking hebben op andere zaken, geldt de normale procedure.

5) Deze bijzondere procedure blijft tot nadere order van kracht.

Punt 4 is bijzonder interessant, omdat hieruit blijkt dat FOIA-aanvragen over UFO’s een behandeling krijgen die in strijd met de voorschriften is. Volgens luchtmachtorder AFR 12-30 AFOSI SUP.1. moeten de verschillende AFOSI-kantoren de stukken waarop een FOIA-verzoek betrekking heeft naar het hoofdkantoor sturen en dit aan de aanvrager meedelen. Op het hoofdkantoor wordt dan bekeken of de stukken geen veiligheidsrisico vormen en mogen worden vrijgegeven. Als alles in orde is, krijgt de aanvrager kopieën van de - soms gedeeltelijk gecensureerde – documenten toegestuurd. In dit memo krijgen de kantoren dus opdracht de aanvrager mee te delen dat het verzoek direct aan het hoofdkantoor moet worden gericht. Daar kan de aanvraag dan worden afgewimpeld, zonder dat men hoeft toe te geven dat de andere kantoren UFO-documenten bezitten die om veiligheidsredenen niet mogen worden vrijgegeven.


Stanton Friedman met enkele onleesbare documenten

Er zijn overigens talloze UFO-dossiers van andere overheidsdiensten bekend waarin het AFOSI wordt genoemd, een duidelijk bewijs dat deze dienst ook lang na de officiële beëindiging van project ‘Blue Book’ nog bij het UFO-onderzoek betrokken was (en is).

CIA
Al meer dan tien jaar geleden diende de UFO-organisatie Citizens Against UFO Secrecy (CAUS) bij de CIA (Central Intelligence Agency) een FOIA-verzoek in tot openbaring van UFO-informatie.

De FOIA-contactofficier van de CIA schreef terug dat de CIA geen UFO-informatie bezit en dat de CIA nooit bij de UFO-kwestie betrokken was geweest, afgezien van het Robertson Panel in 1953. Een bezwaarschrift werd niet in behandeling genomen, maar een federale rechter dwong de CIA om toch naar de UFO-documenten te zoeken. Uiteindelijk moest de CIA meer dan negenhonderd bladzijden UFO-informatie aan de openbaarheid prijsgeven. Aan de hand van deze documenten kon worden vastgesteld dat de CIA al vóór project ‘Blue Book’ en ook na beëindiging daarvan met de UFO-kwestie bezig was geweest en grote belangstelling had voor deze zaak.

De CAUS-advocaten wisten dat de vrijgegeven stukken alleen het topje van de ijsberg vormden. Geen van de documenten was hoger geclassificeerd dan ‘Top Secret’ en er waren talloze verwijzingen naar andere dossiers die nog werden achtergehouden. Het is bekend dat de CIA heel traag op dit soort verzoeken reageert, in de hoop dat de aanvrager de moed zal opgeven. Bijzonder interessant was de vondst van zevenenvijftig UFO-documenten die van andere instanties afkomstig waren. Deze stukken konden door de CIA niet worden vrijgegeven. Van groot belang waren ook nog achttien UFO-documenten van een andere geheime dienst, de NSA waarvan de astronoom Donald Menzel adviseur was.

NSA
Tot op de huidige dag ontkent de NSA (National Security Agency) dat zij ooit iets met het UFO-onderzoek te maken heeft gehad. Het is een wereldwijde inlichtingendienst, met haar hoofdkantoor in Fort George, Maryland.

De NSA heeft zelf een eigen opleiding met ongeveer achttienduizend studenten en het aantal medewerkers wordt op vijftigduizend geschat. De dienst besteedt veel tijd en geld aan het afluisteren van Amerikaanse burgers. Al sinds haar oprichting controleert de NSA iedere telex en ieder telegram dat de Verenigde Staten binnenkomt of vanuit Amerika naar het buitenland wordt verstuurd. Tijdens de koude oorlog werden ook de telefoongesprekken van politiek verdachte personen afgeluisterd.

Toen Robert Todd in 1976 van de NSA wilde weten of de dienst ook informatie over UFO’s bezat, kreeg hij te horen dat de NSA geen enkele belangstelling voor dat onderwerp had. Voormalige medewerkers van de dienst, zoals Todd Zechel, beweren echter al lang dat de NSA wel degelijk bij het UFO-onderzoek betrokken is, maar bewijzen voor het bestaan van UFO’s voor de buitenwereld geheim probeert te houden. De CAUS-advocaten probeerden deze bewering op waarheid te onderzoeken. Daarom diende CAUS een FOIA-verzoek bij de NSA in om die achttien UFO-documenten los te krijgen. Dit werd echter geweigerd op grond van de nationale veiligheid. Vanaf dat moment beseften de CAUS-advocaten en andere onderzoekers dat de NSA belangrijke informatie over UFO’s achterhield. Een bezwaarschrift werd niet ontvankelijk verklaard en dus werd opnieuw een federale rechter ingeschakeld.

De NSA beweerde dat zij deze documenten achterhield om te voorkomen dat andere geheime diensten iets over haar werkwijze te weten zouden komen. De werkwijze en de bronnen van de NSA waren wettelijk beschermd, zo stelde de veiligheidsdienst. De CAUS-advocaten wierpen tegen dat ze alleen naar UFO-informatie hadden gevraagd en niet geïnteresseerd waren in de methoden van de NSA. Alles wat op dat laatste betrekking had, kon worden weggeschrapt. Daarom zag rechter Gerhardt Gesell geen reden om de NSA tegemoet te komen en gaf de veiligheidsdienst opdracht om haar archief op UFO-dossiers te onderzoeken.

Daarop vond de NSA tweehonderdnegenendertig UFO-documenten, waarvan er negenenzeventig door andere overheidsdiensten waren opgesteld. De NSA was nogal geschrokken van de rechterlijke uitspraak en stelde alles in het werk om de stukken alsnog geheim te kunnen houden. Maar de CAUS-advocaten lieten zich niet uit het veld slaan en voerden aan dat UFO’s volgens de regering niet bestonden en dus ook geen gevaar voor de nationale veiligheid konden vormen. Ze zagen geen enkele reden om deze informatie verborgen te houden. De rechter kreeg van de NSA een samenvatting – eenentwintig bladzijden – van de honderdzesenvijftig stukken die een hogere classificatie dan ‘Top Secret’ hadden. Alleen rechter Gesell mocht deze samenvatting inzien en de CAUS-advocaten moesten zich bij zijn oordeel neerleggen: ‘De federale rechter kwam tot de slotsom dat openbaarmaking van de schokkende inhoud van deze stukken de nationale veiligheid in gevaar zou brengen’. De rechtbank deed uitspraak conform dit oordeel.

Maar CAUS ging in beroep en in 1982 moest de samenvatting van eenentwintig kantjes – weliswaar gecensureerd – na een FOIA-verzoek toch worden vrijgegeven. In deze gecensureerde versie was zelfs de veiligheidsclassificatie weggeschrapt. Elf pagina’s waren volledig gecensureerd en de rest van de teksten was voor driekwart onleesbaar gemaakt. Uit de niet gecensureerde fragmenten van het memorandum blijkt dat de NSA rechter Gesell over de aanwezigheid van tweehonderdnegenendertig UFO-documenten had geïnformeerd. Dat waren er heel wat meer dan de NSA aanvankelijk beweerde.

Het memo toont duidelijk aan dat de NSA informatie over UFO-verschijnselen achterhoudt. Zo is er een paragraaf van zeven kantjes, met als titel: ‘UFO’s’… De volgende anderhalve regel van de kop is met een zwarte balk onleesbaar gemaakt. De tekst gaat dan verder: “De schrijver behandelt wat betrekking heeft op….” En de volgende zeven regels zijn weer geschrapt. En zo gaat het maar door. De inhoud van deze paragraaf is dus volstrekt onleesbaar en volkomen onbegrijpelijk.

UFO-onderzoeker Barry Greenwood liep weer naar de rechter, waarop nog een paar woorden door de censuur werden vrijgegeven. Tekstfragmenten als: ‘verrassend materiaal’ waren nu wel leesbaar, maar de rest bleef onder zwarte balken verborgen. Een jaar na de rechtszaak tegen de NSA werd nog een NSA-document vrijgegeven. De titel van dit stuk luidt: ‘UFO-hypothese en overlevingsvragen’. Dit document is heel interessant omdat het een jaar vóór de beëindiging van project ‘Blue Book’ werd opgesteld en verschillende oorzaken voor het UFO-verschijnsel aangeeft die hier slechts in samengevatte vorm zijn weergegeven:

Bedrog: aangezien UFO’s vanaf de oudheid worden waargenomen en in de moderne tijd ook door een aanzienlijk aantal vooraanstaande wetenschappers zijn gesignaleerd, kunnen onmogelijk alle UFO-verschijnselen als bedrog worden bestempeld…

Hallucinaties: er is een groot aantal incidenten waarbij groepen mensen hetzelfde incident hebben waargenomen dat ook op de radar werd gezien. Soms worden persoonlijke waarnemingen door films bevestigd. De mate waarin dit voorkomt, pleit tegen de veronderstelling dat alle UFO-verschijnselen hallucinaties zouden zijn…

Natuurverschijnselen: veel UFO-waarnemingen werden gemeld door goed geschoolde getuigen, die de UFO’s beschreven als vliegende voorwerpen die een ongelooflijke snelheid hadden en tot ongelooflijke manoeuvres in staat waren. De vaste vorm van deze objecten is ook door de radar bevestigd. Soms schijnen de objecten de radar te ontwijken en sterke elektromagnetische storingsvelden uit te zenden…

Geheime projecten op aarde: ongetwijfeld moeten alle UFO-verschijnselen grondig worden onderzocht om vijandelijke of eigen projecten te identificeren. Anders is de kans groot dat een land door een nieuw, geheim wonderwapen wordt verrast…

Buitenaardse intelligenties: naar de mening van vooraanstaande wetenschappers die dit verschijnsel uitvoerig hebben bestudeerd, kan deze hypothese – die vérstrekkende gevolgen zou hebben voor het overleven van de mensheid – niet geheel worden uitgesloten. De menselijke geschiedenis heeft talloze malen de tragische gevolgen laten zien van het contact tussen een technologisch hoger ontwikkelde en een technologisch achtergebleven beschaving. De nieuwe technologie moet dan zo snel mogelijk worden aangeleerd, zonder de eigen identiteit te verliezen, om de nieuw verworven kennis in de eigen cultuur te integreren…

Dit NSA-document maakt wel duidelijk dat de beëindiging van project ‘Blue Book’ een rookgordijn was, omdat niet alle UFO-waarnemingen als bedrog, hallucinaties of natuurverschijnselen kunnen worden verklaard. Een interessante aanwijzing is ook dat UFO’s in sommige gevallen niet op radar zichtbaar zijn. Aangezien er in 1968 nog geen ‘Stealth’ vliegtuigen bestonden, ligt het voor de hand dat de Amerikaanse luchtmacht grote belangstelling had voor dit aspect. Het document bevestigt verder dat er een groot aantal filmopnamen bestaan die door militaire vliegtuigen zijn gemaakt. Officieel wordt dit echter ontkend.

Hoe is het in Godsnaam mogelijk dat een debunker als Marcel Hulspas een groot deel van de Nederlanders en bijna de gehele media kan laten geloven dat er geen UFO-doofpot bestaat? (Paul Harmans)

UFO's