PRINTBARE VERSIE

SLECHTE STERRENKUNDE EN UFO’s

Door: Kevin Randle

Vrijdag 28 november

© Copyright 2008 Kevin Randle. All Rights Reserved.

Vertaling: Paul Harmans

Bron: http://kevinrandle.blogspot.com


Hier is iets dat ik ongelooflijk amusant vind. Een expert op het ene onderwerp wordt om een opinie over een gerelateerd onderwerp gevraagd en beantwoordt die vraag met misinformatie. Je zou denken dat een wetenschapper op de hoogte zou zijn van de feiten voordat hij een bewering doet die eenvoudig is te weerleggen.

Ik denk in dit geval aan Phil Plait en zijn column ‘Slechte Sterrenkunde’ waarin hij het een paar dagen geleden over UFO’s had. Hij gaf aan dat toen hij nog college gaf, hij vaak werd gevraagd of hij in buitenaardsen en vliegende schotels geloofde. Zijn antwoord was dan: “Ja en nee.”

Hij bedoelde daar duidelijk mee, en hij verklaarde dat ook nader, dat hij gelooft dat er leven op andere planeten bestaat, voornamelijk buiten ons zonnestelsel en dat hij niet gelooft dat wij worden bezocht. Zijn beredenering? Hij schreef:

Amateur astronomen (natuurlijk). Zij zijn toegewijde waarnemers, ze zijn elke nacht buiten en staren naar de lucht. Als ‘De Waarheid Daarbuiten Ligt’ dan zouden de amateur astronomen zo goed als zeker de overgrote meerderheid van UFO’s melden. Maar dat doen ze niet. Waarom niet? Omdat zij de hemel begrijpen! (uitroepteken is origineel.) Zij weten wanneer een twinkelend licht Venus is, of een satelliet, of een militaire lichtkogel, of een heteluchtballon en dus melden ze het niet. Voor mij is dat het doorslaggevende argument dat buitenaardsen ons niet bezoeken. Als ze dat wel zouden doen, dan zouden de amateur astronomen hen waarnemen.

Het probleem hier is dat astronomen, zowel professionals als amateurs, wel UFO’s hebben gemeld en als we daarbij ook de atmosferische wetenschappers betrekken, dan maken we de groep van hen die de hemel begrijpen en UFO’s hebben gezien nog groter.

Voorbeelden zeg je?

Natuurlijk. Hetgeen onmiddellijk in gedachten schiet, is Clyde Tombaugh, die de eer had de dwergplaneet Pluto te ontdekken. In 1949 zagen Tombaugh, zijn vrouw en zijn schoonmoeder om 22:45 iets vreemds in de lucht. Het volledige rapport is nu opgeslagen in het J. Allen Hynek Centrum voor UFO Studies in Chicago en ik heb het originele verslag in mijn handen gehad. (Ik vraag mij af wat dat document op eBay zou opbrengen.)

Tombaugh schreef:

‘Ik keek naar lucht… toen ik plotseling een geometrische groep van flauwe, blauw/groenige vierkanten van lichten waarnam… Terwijl de groep naar het zuid-zuidoosten bewoog, verkleinden de individuele vierkanten, hun onderlinge afstand in de formatie werd kleiner… en hun intensiteit nam af en ze verdwenen uit zicht op ongeveer 35 graden boven de horizon… Mijn vrouw meende een vage gloed waar te nemen die een connectie vormde met de structuur.’

Dr. Donald Menzel, de UFO-debunker en criticus van iedereen die suggereerde dat sommige UFO’s geen misidentificaties of hoaxes zijn, was in staat deze waarneming op te lossen. Hij verklaarde dat: ‘Een lage, dunne laag mist of rook de lichten van een huis in de verte of van meerdere bronnen reflecteerde.’

Tombaugh, die de objecten had gezien, reageerde op Menzel die ze niet had waargenomen: ‘Ik betwijfel of het fenomeen een aardse reflectie betrof, omdat in dat geval gelijkwaardige reflecties vele meerdere malen waargenomen moeten zijn… niets van dit alles is eerder dan of hierna verschenen.’

Afijn, een UFO-waarneming van één astronoom maakt deze zaak niet compleet, dus laten we eens kijken naar het toonbeeld van wetenschappelijk onderzoek, de wetenschappelijke studie naar ongeïdentificeerde objecten, een studie die nu wereldwijd wordt genoemd het Condon Comité. Zij verrichtten geen eigen onderzoek natuurlijk, maar ze haalden wat citaten aan uit het Project Blue Book Report No. 8 van 31 december 1952.

De astronomische deskundige bij Project Blue Book (welke zij niet bij naam noemen, maar waarvan iedereen vandaag de dag weet dat het Dr. J. Allen Hynek was) ondervroeg 44 astronomen over hun opvattingen betreffende UFO’s en vond, niet verrassend, dat de meeste compleet ongeïnteresseerd waren, of op zijn best matig geïnteresseerd. Slechts acht vertelden dat ze zeer geïnteresseerd waren. Het belangrijke punt hier is dat volgens Hynek vijf van hen ‘waarnemingen hadden gedaan van de een of andere soort’. Dat is een hoger percentage dan onder het gewone volk. Misschien is dat ook wel te verwachten omdat, en zo is het nu eenmaal, zij de lucht afspeuren.

Hynek vertelde dat toen hij de astronomen vertelde dat er enkele gevallen waren die bijzonder interessant waren en waarvoor niet gemakkelijk een oplossing kon worden gevonden, hun interesse bijna onmiddellijk toenam.


J. Allen Hynek

Het voorgaande is natuurlijk onmiddellijk te herleiden naar de feitelijke opmerking dat astronomen geen vliegende schotels zien en als zij ze niet zien, dan bestaan ze simpelweg niet. Maar hier hebben we het over de professionals, die Hynek vertrouwden omdat hij een collega van ze was. Hynek had vanwege zijn positie bij Project Blue Book vertrouwelijke informatie over UFO’s en hij nam het hele onderwerp serieus.

Hynek voegde aan zijn rapport een andere opmerking toe die gedeeltelijk de opvatting verklaart dat astronomen nooit UFO’s zien. Hynek schrijft:

‘En zeker een andere factor die meetelt bij hun zucht niet over UFO’s te praten, is hun overweldigende angst voor publiciteit. Eén vette kop in de nationale kranten: ‘Astronoom ziet UFO’s’, zou genoeg zijn die astronoom als zijnde ‘twijfelachtig’ te laten brandmerken door zijn collega’s’.

Dus, we hebben nu geleerd dat astronomen wel UFO’s zien en dat zij ze niet melden uit angst voor professionele spot. Ik hoorde in de jaren ’70 van een professionele astronoom, toen hij werd gevraagd wat hij van het werk van Hynek vond: “Allen wilde altijd een nieuw sterrenbeeld ontdekken.”

Wat dat ons vertelt, is dat de bevindingen van Hyneks ondervragingen van twee decennia eerder, in de jaren ’70 nog steeds van kracht waren en we weten dat het vandaag de dag nog steeds de waarheid is. We hebben nog steeds professionele wetenschappers die aankondigingen doen over onderwerpen waarvan ze geen persoonlijke kennis hebben. Ze zijn allemaal zeer bereid het onderwerp af te wijzen zonder zich te hoeven bekommeren over de feiten, want stel je voor dat ze dat wel zouden doen, dan zouden ze zich een weg moeten banen door een oceaan van opmerkingen van slecht op de hoogte zijnde sceptici, zoals de afwijzing van Menzel van Tombaugh’s waarneming.

Maar laten we een andere vraag stellen. Wanneer worden anekdotische getuigenissen wetenschappelijke observaties? Wat nu als de opleiding van de persoon die een dergelijke waarneming doet enige deskundigheid doet vermoeden? Vertelt een piloot, zowel militair als burger, met vele duizenden uren in de cockpit, die bekend is met wat er in de lucht is te zien, een anekdotische getuigenis of een verfijnde, wetenschappelijke rapportage?

En hoe zit dat met het gebruik van instrumentarium? Charles Moore, de man die beweert de ballontrein te hebben opgelaten die de verklaring voor de Roswell-crash is, heeft zijn eigen onverklaarde waarneming. Op 24 april 1949 volgden Moore en vier marinetechnici in New Mexico een weerballon en maakten daarbij gebruik van een theodoliet die bestond uit een telescoop welke was voorzien van horizontale en verticale uitlezing. Volgens zijn observaties, terwijl het object passeerde met op de achtergrond een bergketen, schatte hij dat de UFO op een snelheid van 23.000 km per uur voorbij kwam, voordat het in een scherpe klim verdween.

Hier hebben we een man die bekend is met de lucht, die het object via een theodoliet bekeek waardoor hij kundige schattingen kon maken van de capaciteiten van het object en die het voorval bij Project Blue Book meldde. Deze waarneming is geclassificeerd als ‘ongeïdentificeerd’.


Charles Moore

Natuurlijk wist Menzel dat dit niets buitengewoons kon zijn. Volgens hem kon hij het object identificeren. Tijdens een gesprek met Moore zei Menzel dat het helemaal geen object was, maar een luchtspiegeling, een atmosferische reflectie van de echte ballon, dat het deed lijken alsof er twee objecten in de lucht waren in plaats van één. Hij was daar zo zeker over dat hij Moore deze oplossing vertelde.

Echter, Moore beschreef zichzelf als een atmosferisch natuurkundige en beschouwde zichzelf net zo gekwalificeerd als Menzel om de dynamiek van de atmosfeer te bespreken. En, volgens Moore in een interview dat ik deed voor het El Paso radiostation KTSM, waren de weersomstandigheden die dag niet goed voor het ontstaan van luchtspiegelingen. Omdat Moore op de locatie was en omdat zijn opleiding hem tot een gekwalificeerd iemand maakte die kon oordelen over de condities van de atmosfeer, zijn zijn conclusies van meer gewicht dan de wilde speculatie van Menzel.

Moore is geen liefhebber van de buitenaardse verklaring voor Roswell en dat blijkt wel uit zijn verklaringen over Roswell en UFO’s aan diverse schrijvers, waaronder ik. Maar, zijn waarneming is wel eerder een wetenschappelijke observatie dan een anekdotische getuigenis.

Ik zou nog wel even door willen gaan, maar wat heeft het voor zin? Ik heb het idee verworpen dat astronomen geen UFO’s zien. Ik heb de documentatie verschaft voor deze bewering en voor hen die geïnteresseerd zijn in de waarneming van Moore, die is ondergebracht in de Project Blue Book files. Alleen zijn de namen eruit gehaald, maar we kunnen in de meeste gevallen die namen wel weer op de juiste plaats zetten

Dus, nu we weten dat astronomen wel UFO’s zien en sommigen ze zelfs melden, wat doen we ermee? Deze wetenschappers zijn bekend met de lucht, ze begrijpen wat er in de lucht is, maar soms zien zij dingen die zo buitengewoon zijn dat ze niet passen in de fijne, kleine categorieën die we daarvoor hebben gemaakt. En dus mogen we wel zeggen dat ook zij soms vliegende schotels zien.


UFO PAGINA

Pagina Laatst Toegevoegde Artikelen